Onze geschiedenis

Wil je meer weten over de geschiedenis van Loonsestroop?
Je lees hier alles over hoe het vroeger was tot het heden.

Vragen? Contacteer ons dan gerust!

De stroopnijverheid moet in een breder kader geschetst worden. Voor de komst van de industriële revolutie in de twee helft van de 19de eeuw was er in onze contreien een belangrijke plaats weggelegd voor thuisnijverheid.

Concreet hield dit in dat veel mensen aan huis hun eigen producten verwerkten en dat er handel mee dreven. In het tijdschrift Limburg, aflevering 4 van 1979, geeft J. Grauwels bijvoorbeeld een overzicht van de economische toestand in Hasselt anno 1820. De toen in de Limburgse hoofdstad aanwezige industrie was zeer kleinschalig en omvatte onder andere hennephekelaars, leerlooiers, zeepzieders, leerlooiers enzovoort. Wat Hasselt betreft, mogen we uiteraard de jeneverstokerijen niet vergeten. In 1820 bleken dat er al 29 te zijn, hoofdzakelijk gevestigd in de binnenstad. Van grootschalige productie was echter geen sprake, van export naar verre landen al evenmin. De situatie in Hasselt was perfect vergelijkbaar met die in de rest van de provincie.

Buiten Hasselt was bijvoorbeeld cider een belangrijk bijproduct van de fruitteelt in Haspengouw. Dit drankje wordt ten onrechte uitsluitend met Ierland of Frankrijk geassocieerd. Ook onze fruitboeren beschikten over de kennis en ervaring om goede cider op de markt te brengen. Dit gebeurde op kleine schaal, voor eigen gebruik maar ook voor verkoop in de onmiddellijke omgeving.

Andere voorbeelden van nijverheid aan thuis waren de weefkamers in heel wat boerderijen, de windmolens om het graan te malen enzovoort. In de vruchtbare leemstreek waren in een niet zo ver verleden enkele suikerfabrieken actief, vooral in de omgeving van Sint-Truiden. Volgens de statistieken werd voor 1839 al 13 miljoen kg suikerbieten in de Haspengouwse suikerfabrieken verwerkt, afkomstig van 450 ha landbouwareaal. In 1880 produceerden zes Limburgse suikerfabrieken samen 2.500 ton suiker. De overstap van suikerfabrieken naar stroopfabrieken is snel gemaakt.

Rond het midden van de 19de eeuw telde Limburg een veertigtal stroopbedrijven, die meestal buiten de steden waren gelegen. De reden voor het ontstaan van de stroopindustrie is eigenlijk voor de hand liggend. Fruitboeren of plaatselijke handelaars bleven vaak zitten met overtollig, niet verkocht fruit, dat perfect geschikt was om tot stroop verwerkt te worden.

In Haspengouw bezat in de 19de eeuw bijna iedereen een deel fruitbomen. Vooral in goede oogstjaren was er een overschot aan fruit. Overschot dat op één of andere manier moest worden verwerkt. Het maken van stroop vergde in die tijd een relatief bescheiden investering. De keuze was zodoende snel gemaakt, een gemiddelde fruitboer kon de investering voor de productie van stroop gemakkelijk aan. Evenals voor het maken van confituur en gelei was het bezit van een koperen ketel en een pers noodzakelijk. Om de ketel te stoken, werd eerst sprokkelhout gebruikt. In een volgende fase was dat steenkool.

Het traditionele proces van het stoken van stroop is bovendien niet echt ingewikkeld. Elke fruitsoort werd apart in de koperen ketel gekookt, waarna de hete brei met emmers in de pers werd geschept. Het sap werd vervolgens opgevangen en weer ingekookt. De ervaren blik van de stroopmaker bepaalde wanneer de stroop voldoende had gekookt om af koelen en in te dikken.

Stellen dat de stroop een uitvinding is van de fruitboeren zelf, gaat echter een stapje te ver. Dit nevenproduct van de fruitteelt is namelijk al van oudsher gekend als broodsmeersel. Veel bejaarde inwoners van de regio herinneren zich nog dat er vroeger vanuit de fruitstreek stroop werd uitgevoerd naar omliggende gemeenten of zelfs nog verder weg. Dit transport gebeurde met paard en wagen. Wie zich de luxe van een paard niet kon permitteren, spande de hond voor de kar.

De stroop werd in die periode meestal in emmers aan de man gebracht. De potjes zoals we die nu inde warenhuizen kopen, bestonden toen namelijk nog niet. De klanten kochten destijds per kilo of zelfs per paar honderd gram. De stroop werd afgesneden en in boterhampapier gewikkeld.

Op het eind van de 19de eeuw ging de industriële revolutie haar stempel ook op de stroopindustrie drukken. Door de industriële toepassing van stoom werd de thuisnijverheid grotendeels verdrongen. Langzaam maar zeker moest de kleine stroopboer wijken.

Eén van de pioniers op het vlak van stroop stoken op industriële schaal was de familie Wynants, de latere eigenaars van de stoomstroopfabriek te Borgloon. In 1859 maakte Guillaume Wynants zijn eerste stroop in een koperen ketel. Hij bleef dit op dezelfde manier doen tot hij in 1873 in Borgloon een weide van 55a 70ca kocht, waar de fabriek kwam te staan. Wynants plaatste een stoomketel met twee vuurhaarden, beiden werkend op 5kg druk. Ze werden gestookt met kolen, waarbij een stoommachine van 8pk aan 150 toeren per minuut de persen in werking zette.

In 1916 werd er een gigantische stoomketel geplaatst, wat aanleiding gaf tot de naamgeving ‘stoomstroopfabriek’. Door de machines het werk te laten doen, was er minder personeel nodig om de fabriek draaiende te houden. Anderzijds was de productie groot genoeg om ook de distributiesector te kunnen leveren.

Rond 1900 werd in de regio de eerste tramlijn aangelegd. Ze werd tijdens Wereldoorlog I door de Duitse bezetter opgebroken en vervolgens in 1920-1921 heraangelegd. De tramlijn Hasselt-Kortessem-Wellen-Borgloon-Oreye werd tevens voor industriële doeleinden gebruikt en liep zelfs tot het binnenplein van de stroopfabriek Wynants-Groenendaels. De tramverbinding stond garant voor de aanvoer van fruit, zodat de fabriek nooit droog kwam te staan.

In het post-tramtijdperk werd de aanvoer verzekerd door vrachtwagens. Bovendien kwamen ook de fruitboeren zelf hun productie afleveren. De fabriek verwerkt heel wat fruit. In 1936 bedroeg de totale productie bijvoorbeeld circa 1,4 miljoen kg stroop. Er waren ongeveer 1.500 klanten, die allen tijdig beleverd wilden worden. De eigenaars maakten er een erezaak van om maximaal 10 dagen na bestelling te leveren, wat voor die tijd een hele prestatie mag genoemd worden.

Op het hoogtepunt in 1959 werkten er in de fabriek 23 voltijdse arbeiders. Tijdens het hoogseizoen kon dat aantal zelfs oplopen tot 50. Er werd in drie posten gewerkt, zes dagen op zeven. Als gevolg van de mechanisering van de productie ging het vanaf de piek echter bergaf met het werknemersbestand. De tijden veranderen en ook de stoomstroopfabriek was genoodzaakt om zich aan te passen aan de nieuwe tijd.

De modernisering was het werk van de laatste eigenaars Raoul en Willy Wynants. Raoul was van dit duo de man die zich hoofdzakelijk bezig hield met de technologie. Hij aarzelde niet om maandenlang Europa te doorkruisen, kwestie van toch maar op de hoogte te blijven van de meest recente technologie. Hij kocht de nieuwste machines, waardoor het proces om stroop te maken steeds eenvoudiger werd. Raoul Wynants begreep namelijk maar al te goed de noodzaak om de kosten te drukken. Alleen door die kosten nauwlettend te bewaken, slaagde het bedrijf er in om tegen de concurrentie op te boksen. Die zat namelijk ook niet stil.

Als eerste verving de fabriek in Borgloon de handmatige persen door en horizontale draaipers, uiteraard onder impuls van Raoul Wynants. Een Belgische constructeur had namelijk, in samenwerking met een ander stroopfabriek, de horizontale pers op de markt gebracht. Naar aanleiding daarvan vond een heuse revolutie plaats was betreft het persen van fruit voor de stroopindustrie.

Raoul en Willy Wynants mogen zonder enige vorm van overdrijving worden beschouwd als de Limburgse pioniers van het stroopstoken op in industriële schaal. Het duo slaagde er in om voor alles en nog wat een oplossing te bedenken, bijvoorbeeld ook voor een vlotte toevoer van stookolie.

In de fabriek is er ooit maar één staking geweest en die had te maken met de brandstofbevoorrading. Als gevolg van de staking werd meteen het initiatief genomen om een oude afgedankte stoomketel om te bouwen tot een mazoutreservoir. De verdere mechanisering van het productieproces leidde tot een capaciteit die het mogelijk maakte om tienduizend liter sap per uur te verwerken. Een bezoek aan de opslagruimte was bepaald indrukwekkend, de tanks konden 1,2 miljoen liter stroop bevatten. De verregaande automatisering belette niet dat er toch nog heel wat handenarbeid noodzakelijk bleef.

Er werd duchtig gestookt in Borgloon. Zo is er in Bommershoven, een deelgemeente van Borgloon, nog een andere familie die op een rijke stroopgeschiedenis kan terugkijken. Begonnen met stroop maken in de schuur van hun boerderij bouwden zij hun familiebedrijf uit tot een van de grootste stoomstroopfabriek uit de streek.

In 1879 vestigde Henri Jaak Lowette zich in de Harenstraat en noemde zijn boerderij “Bij Jehaes”, hij baatte ze uit als hoeve, herberg en dorpswinkel. In een apart gebouw stookte hij stroop van appels, peren en suikerbieten. Rond 1900 kreeg hij hulp van zijn twee zonen , Jan en Louis. Jan hield zich vooral bezig met de fruithandel in Jesseren en Louis met de stroopstokerij. Vanaf 1912 bouwde Louis samen met vader Henri een stoomstroopfabriek met een hoge vierkante schouw. In de late jaren 20 was de zaak aan uitbreiding toe en werden de nieuwe persen en kookketels geplaatst. Dat was nodig om aan de groeiende vraag te voldoen.

In 1934 werd de federatie van stroopfabrikanten gesticht, gezeteld in Luik, met als voorzitter George Lowette, zoon van Henri. Initiatiefnemer was Clement Meurens van de gelijknamige fabriek te Aubel, Sirop de Liège, de nu nog enige bestaande fabriek in België van de negen oorspronkelijke leden.

Na 1944 werd het gebouw vernieuwd , vergroot en volledig gemoderniseerd. In 1953 nam George Lowette samen met zijn zonen de stroopfabriek over. De omzet verdrievoudigde nog, maar in 1960 werd de productie dan toch volledig stopgezet. De familie ging nog door met het maken van verschillende soorten fruitsap maar in 1974 gingen de poorten definitief dicht.

Ook in het jaar 1984 werkten er nog maar amper drie mensen in de stoomstroopfabriek Wynants-Groenendaels te Borgloon. Dit was natuurlijk niet alleen het gevolg van de automatisering, maar ook van de opkomst van nieuwe producten op de markt. De smaak van de consument wijzigde, wat zich vertaalde in een grotere vraag naar confituur, gelei, choco, cornflakes, enzovoort. Hierdoor viel de vraag naar stroop sterk terug, waardoor het bedrijf zich genoodzaakt zag om zijn deuren te sluiten circa 1988.

Niettemin blijft de naam van de familie Wynants-Groenendaels voor altijd onlosmakelijk verbonden met de stroopindustrie in Borgloon.

Als gevolgd van de sluiting van de fabriek raakte de site in verval. Gelukkig werd ze in 1999 geklasseerd als beschermd monument, wat het begin van de redding betekende. In 2005 kocht de stad Borgloon de site van de familie Wynants. De grote bezieler achter het project was burgemeester Eric Awouters en de familie Bleus. Samen zagen ze nog een toekomst in deze fabriek.

Vele machines waren namelijk nog intact en konden gerestaureerd worden. Maar aan zo’n restauratie is natuurlijk een prijskaartje verbonden, een stevig prijskaartje zelfs.

Een studie uitgevoerd door een gespecialiseerd bureau kwam tot een totale kostprijs van ongeveer 4,50 miljoen euro. Dat lijkt een onmogelijk groot bedrag, maar hierbij dient toch opgemerkt dat dit geld niet alleen nodig is om de fabriek te restaureren, maar ook om de volledige site om te bouwen tot een fruitbelevingscentrum.

De streek in en rond Borgloon wordt in toenemende mate bezocht door wandelaars en door fietsers. Het stadsbestuur begrijpt maar al te goed dat toerisme een sterke troef voor de regio kan worden. Toeristen die de streek komen verkennen, willen echter ook iets meer zien dan alleen maar fruitbomen. De link met het verleden moet worden gelegd, want ‘vroeger’ oefent op heel wat mensen een grote aantrekkingskracht uit. Anderzijds willen de bezoekers ook de modernisering van het heden beleven. De stoomstroopfabriek biedt daartoe een ideale gelegenheid. Het ambachtelijk maken van stroop, zoals dat nu gebeurt door de familie Bleus, is vanuit toeristisch standpunt een echte bezienswaardigheid die bovendien streekgebonden is. Iedereen moet de kans krijgen om dit van dichtbij kunnen meemaken, met uiteraard de gelegenheid om achteraf een pannenkoek met Loonse Stroopte kunnen eten.”

Er valt echter nog een flink stuk weg af te leggen. De archimedesschroef die zich aan de achterkant van het fabriek bevindt, moet in de toekomst weer op volle toeren gaan draaien. Deze schroef dient namelijk om het fruit naar de fabriek te transporteren. Eenmaal daar aanbeland, wordt het fruit er meerdere malen gewassen. De opvolger van Raoul Wynants in de stoomstroopfabriek bij het begin van de 21″‘ eeuw heet Tom Bleus. Zijn voornaamste opdracht is namelijk het moderniseren van alle machines. Z o’ n opdracht vergt vanzelfsprekend heel wat vakkennis en ervaring. Het eindresultaat moet het mogelijk maken om op een praktische manier een stroop van hoge kwaliteit te produceren. Is er dan niets veranderd ten opzichte van vroeger? Toch wel.

De Loonse Stroop is geen product meer dat ‘op’ ambachtelijke wijze wordt gemaakt, maar een product dat naar ambachtelijke gewoonte wordt gemaakt. Wat betekent dit concreet?

Stroop wordt nu op een ‘moderne’ manier gemaakt en niet meer op dezelfde manier als meer dan 100 jaar geleden. De tijd is immers niet blijven stilstaan. Modernisering is noodzakelijk om het proces van het maken van stroop te vergemakkelijken. Als dwingende voorwaarde geldt wel dat het eindresultaat hetzelfde blijft. Maar laat ons niet vooruitlopen op het verhaal. Het is hoog tijd dat we de rol van de familíe Bleus gaan toelichten.

De tijd van de stroopnijverheid als huisindustrie behoort definitief tot het verleden. In de 19de eeuw waren er in de streek rond Borgloon, zoals we al zeiden, een 4o-tal stroopstokerijen. Die zijn a1lemaal verdwenen, met één uitzondering. Er is namelijk nog één familie die de meer dan 150-jarigetraditie van het maken van stroop op een ambachtelijke manier heeft verder gezet.

Alle andere ambachtelijke stroopstokers hielden het één voor één voor bekeken toen de industriële stroopfabrieken aan hun onstuitbare opmars begonnen. Enkele van die industriële stroopproducenten mogen overigens terugblikken op een verleden als ambachtelijke stroopstoker.

Zo belanden we bij het verhaal van de familie Bleus, die momenteel de toekomst van de stroopindustrie in Haspengouw in handen heeft.

De grootvader van de gebroeders Bleus was de allerlaatste die in de streek op traditionele wijze werkte. Walter Bleus, uit het Wellense gehucht Vrolingen, mocht er bovendien prat op gaan al de 4de generatie te zijn die binnen de familie op ambachtelijke manier stroop maakte. Tot zijn 15de ging Walter naar school in de gemeentelijke basisschool. Toen vond zijn vader dat de tijd rijp was om mee te helpen op de boerderij en in de stroopstokerij. In 1938 nam hij het bedrijf, gesticht in 1843, over van zijn vader.

In feite was de manier van werken van Walter Bleus dezelfde als die van de molenaar van weleer. De fruitboer bracht een deel van zijn fruitoogst bij de stroopmaker, deze verwerkte die tot stroop, waarna de fruitboer een deel van zijn fruit in de vorm van stroop terugkreeg.

Het maken van stroop gebeurde bij de familie Bleus in een kleine bescheiden ruimte die er kraaknet uitzag, met grote glimmende koperen ketels die het vakmanschap van de koperslagers uit het verleden uitstraalden. In deze ketels werd het fruit eerst ingekookt, het verwarmen gebeurde met grote mazoutbranders. Walter verbruikte per stookbeurt 300 liter mazout. Wanneer het fruit voldoende ingedikt was werd het geperst, het sap werd opgevangen en opnieuw ingekookt om er de stroop van te maken.

Stroop maken was vroeger hoofdzakelijk een seizoensgebonden bezigheid. Dat was voornamelijk te wijten aan het ontbreken van opslagtechnologie. Van koelcellen om het fruit . maandenlang in te bewaren, was nog geen sprake. Het fruit moest dus zo snel mogelijk opgewerkt worden.

Het leven van een stroopstoker was daardoor niet altijd een pretje, want hij had lange werkdagen voor de boeg. Walter Bleus stond soms al om 2 uur ’s nachts op, meer bepaald in die tijd van het jaar dat er fruit beschikbaar was om stroop van te maken. Om dergelíjke discipline jarenlang vol te houden, is liefde voor het vak een absoluut noodzakelijke voorwaarde. Walter hield van wat hij deed, wat verklaart waarom hij uiteindelijk als laatste ambachtelijke stroper in de regio overbleef.

Tijdens de oorlog kwamen de mensen zelfs met de fiets uit de buurt van Scherpenheuvel en andere gemeenten uit de wijdere omgeving om kistjes fruit te laten verwerken tot stroop. In de oorlogsperiode was voedsel schaars, waardoor het gebruik van stroop sterk steeg. Walter schat dat hij tijdens de vijf oorlogsjaren voor ongeveer 50.000 tot 60.000 klanten stroop heeft gemaakt. In de piekperíode stelde zijn fabriekje acht mensen te werk.

Als stroopmaker heeft hij ook minder goede tijden gekend. Profiteurs heb je overal, ook ín de fruitsector. Walter Bleus verkocht zijn stroop relatief goedkoop, dit ondanks het harde labeur dat met het stookproces gepaard ging. Zijn uitgangspunt was dat stroop een product moest zijn dat voor iedereen toegankelijk was. Diezelfde stroop kwam vervolgens peperduur geprijsd in de etalage van sommige dieetwinkels te liggen. Walter Bleus gaf eerlijk toe dat het wel even slikken is als je ziet dat anderen met de vruchten van je inspanningen gaan lopen.

In de loop van de jaren heeft hij ook zijn cliënteel zien veranderen. In een ver verleden brachten de boeren met paard en kar hun fruit naar de stroopstokers. Het lot van de kleine boer werd in de naoorlogse periode bezegeld. Voor de ‘pachter’ van weleer was geen ruimte meer, zijn plaats werd ingenomen door commercieel gerunde grote boerderijen.

In de jaren 70 en Bo waren het dan ook grotendeels ‘groene jongens’, inclusief baard, lang haar en slobbertrui die Walter Bleus over de vloer kreeg. Voor peren kreeg zo’n groene jongen per 100 kg binnengebrachte peren 6 kg stroop. Voordien kregen de klanten 11 kg stroop, maar dan wel op voorwaarde dat ze ook de kookkosten betaalden. Die kookkosten konden namelijk hoog oplopen.

De stijging van de kookkosten is het fabriekje van Walter Bleus trouwens bijna fataal geworden.

Voor een ketel van 1000 kg peren had je 150 liter stookolie nodig. In de gouden jaren 60 was stookolie relatief goedkoop, maar begin jaren 70 zijn de energieprijzen als gevolg van de eerste oliecrisis explosief gestegen. Het duurder worden van de olie kwam er op neer dat de kosten drastisch toenamen, een stijging die niet altijd onmiddellijk aan de klanten kon doorgerekend worden. Enfin, met veel moeite heeft Walter Bleus ook deze moeilijke periode doorsparteld.

Het ‘stroopseizoen’ begon zowat in de maand augustus en liep tot de maand maart van het jaar nadien. De grote kunst van het stroopstoken was volgens Walter om deze periode, die in totaal toch zeven tot acht maanden besloeg, met weinig slaap door te komen. Vroeg opstaan en laat gaan slapen waren onlosmakelijk met elkaar verbonden, want stroopstoken is een proces dat je niet zomaar kan onderbreken.

Bij voorkeur maakte Walter Bleus voor zijn stroop gebruik van hoogstamperen zoals de ‘keizerinnen’, de ‘William Duchesse’, de ‘legipont’ en andere merken die nu vrijwel in de vergetelheid zijn beland. In de oorlogsjaren bestonden er nog een 80-tal soorten schutperen, die inmiddels bijna allemaal verdwenen zijn. Schutperen zijn best geschikt voor de aanmaak van stroop, zo leerde Walter zijn familieleden. In de moderne peren zit er namelijk teveel water, terwijl de schutperen melig zijn en niet zolang moeten koken.

Aan kunstmatig suikeren heeft de familie Bleus zich nooit bezondigd en dat was niet nodig ook. Fruit bevat namelijk genoeg natuurlijke suikers om stroop zijn typische smaak te geven. AIs je een potje stroop gesloten laat, kan je het makkelijk 20 jaar in de kast bewaren.

Naarmate de jaren verstreken, moest aan de opvolging worden gedacht. Walter Bleus besefte namelijk dat hij niet eeuwig kon blijven stroopstoken. In 1994 hebben zijn twee zonen Johnny en lvo voor de eerste maal geprobeerd om stroop te maken. Die eerste poging werd meteen een meevaller, al begreep het duo dat ze nog heel wat te leren hadden. Al doende leert men, zo bleek eens te meer.

Het voornaamste probleem waar de beide broers in die aanvangsfase mee geconfronteerd werden, was het vinden van de juiste fruitsoorten. Die moesten daarenboven ook nog eens in de juiste verhouding op het vuur geplaatst worden. Waarom de juiste mix? Een verkeerde verhouding op het vuur plaatsen, kan aanleiding geven tot het aanbranden van het fruit. Na een leerperiode van enkele weken bij hun vader, die kon terugvallen op 60 jaar ervaring als stroopstoker, hebben Johnny en Ivo geleidelijk aan de meesterstiel overgenomen.

Eens de ‘roerstok’ doorgegeven, was de eerste investering die moest gebeuren het plaatsen van een pomp om het sap uit de ketel naar de pers te pompen. Bovendien werden er twee extra grote kookketels geïnstalleerd, met de bedoeling om de kwaliteit van de stroop te verbeteren.

Ook deze investering wierp vruchten af. Van hun vader kregen ze nog deze goede raad mee: ‘Hoe groter de verdampingsoppervlakte, hoe korter de kooktijd en hoe korter de kooktijd, hoe lichter de kleur en hoe fijner de smaak.’

Dankzij de technologie van de koelcellen kunnen de fruitveilingen tegenwoordig het ganse jaar door fruit aanbieden. Gevolg is dat ook het stroopstoken niet meer aan een bepaalde periode is gebonden. Het blijft natuurlijk hard werken, maar de technologie heeft het werk van de stoker toch in aanzienlijke mate verlicht.

Kennis en ervaring blijven uiteraard onmisbaar. Het is bijvoorbeeld absoluut noodzakelijk  om te weten dat bij het koken van de peren alleen appelen mogen toegevoegd worden. In appelen zitten natuurlijke pectines die ervoor zorgen dat de stroop indikt. AIs er bij peren geen appels worden gedaan, dikt de stroop niet in en krijg je gietstroop. De Nederlanders zijn liefhebbers van gietstroop op hun pannenkoeken, maar wij Belgen verkiezen toch een stevigere stroop.

De verhouding appelen en peren wisselt voortdurend, ze is namelijk afhankelijk van de rijpheid van de vruchten en van de gebruikte soorten. Alleen een kennersoog kan de juiste verhouding vastleggen. Een lekkere stroop wordt daarom niet alleen gemaakt met goede appelen en peren, maar vooral met vakkennis en ervaring. Het was de bedoeling dat Johnny Bleus zijn vakkennis en ervaring zou doorgeven aan zijn zonen Raf, Gert, Tom en Kim. Het bewustmakingsproces van de jongste generatie duurde wel een tijdje. Vader en zonen praatten avondenlang over stroop, over het productieproces en over alles wat er verder bij het stroopstoken kwam kijken. Uiteindelijk sloeg de passie van Johnny toch over op zijn zonen. Zich bewust van het aanwezige marktpotentieel gingen zij op zoek naar een eigen toekomst in de stroop.

De prioriteit van de zesde generatie ging in eerste instantie uit naar een geschikte locatie om de stiel van het stroopstoken verder te zetten. De stroopstokerij van Vrolingen was namelijk te klein om twee generaties stroopstokers te huisvesten en te onderhouden. Bovendien speelde het generatieverschil een rol in het verhaal. De vier broers hadden een geheel andere (en praktischere) visie op het ambacht dan hun vader. Het was de bedoeling van Raf, Gert, Tom en Kim om de traditionele manier van werken en de oude receptuur te behouden, maar het viertal wilde wel vanuit een moderne invalshoek gaan werken. Om het stroopstoken een moderne toets te geven werd beroep gedaan op de allerlaatste snufjes op technologisch vlak. Alleen op die manier is het mogelijk om de kwaliteit van de stroop nog te verhogen en tegelijkertijd energiebesparend te werken. Milieubewustzijn speelde eveneens een rol, het kwartet koos bewust voor een zo milieuvriendelijk mogelijke aanpak. In deze tijd, waarin de kranten vol staan met verhalen over CO2-uitstoot en klimaatwijzigingen, kan je trouwens niet meer om het milieu heen.

Qua technologie houdt deze milieubewuste aanpak onder andere warmterecuperatie door middel van warmtewisselaars in, evenals het opwekken van ‘propere’ energie door het gebruik van zonnepanelen en ‘ het verwarmen van de koperen ketels met speciale branders die werken op biogas gewonnen uit het fruitresidu  na het persen.

Een belangrijk onderdeel van hun totaalvisie was bovendien dat het stroopstoken in een toeristisch kader thuishoort, wat inhoudt dat er voldoende infrastructuur noodzakelijk is om bezoekers in optimale omstandigheden te laten kennis maken met deze artisanale bezigheid.

De vier broers zetten al deze factoren op een rijtje en kwamen tot de conclusie dat Borgloon de geschikte locatie voor de nieuwe stroopstokerij was. Het begrip ‘nieuwe’ moet echter in de juiste context gesitueerd worden. Als nieuwe locatie lag namelijk de site van de oude stoomstroopfabriek Wynants-Groenendaels voor de hand . Deze bezat een infrastructuur die in grote trekken voldeed aan de eisen van de broers.

Als puntje bij paaltje kwam bleek er geen betere plaats voorhanden om een nieuwe stroopfabriek te beginnen dan… in een oude (stoom)stroopfabriek. Mooi meegenomen was dat de oude fabriek Wynants-Groenendaels bovendien vanuit toeristisch standpunt over een paar sterke troeven beschikte.

De basis van de nieuwe stroopstokerij werd gelegd in de kelders van het ouderlijke huis te Wellen. In de zomer van 2005 bouwden Raf, Gert, Tom en Kim deze kelders om tot een mini-stroopstokerij met één kleine koperen ketel van 100 liter en een kleine zelfgemaakte handpers. in de nieuwe stokerij werd de receptuur van de gemengde stroop op punt gesteld, een stroop die 15 jaar lang niet meer was gemaakt geweest door de familie Bleus . Deze stroop bevat suikerbieten en in Vrolingen was er geen modern materiaal (meer) voorhanden om suikerbieten te wassen.

In de kelders van het ouderlijk huis werden tevens de recepten ontwikkeld voor nieuwe stropen, zoals de aardbeien-en de rode bessenstroop. De inspanningen van de broers hadden op dat punt hun vruchten afgeleverd, zij waren klaar voor de grote stap voorwaarts. In de zomer van 2006 verhuisden ze hun installaties naar de stroopfabriek in Borgloon om daar op kleinschalige wijze de stroopproductie verder te zetten.

Alles was nu in gereedheid gebracht voor de echte doorbraak. Die kwam er in de vorm van Monumentenstrijd op de tv zender Canvas. De broers schreven zich samen met de stad Borgloon in voor deze wedstrijd, evenals honderden andere eigenaars van monumenten. Limburgse kandidaten waren verder (de steenkoolmijnen van) Genk, (het Sint-Jansberg klooster van) Halen en (de burchtruïne Pietersheim) in Lanaken. Blikvangers buiten Limburg waren onder meer de drie tumuli van Tienen, de boekentoren van Gent, Cinema Plaza in Duffel enzovoort.

Vanaf het begin was het duidelijk dat de strijd op het scherp van de snede zou uitgevochten worden. De stoomstroopfabriek bevond zich aanvankelijk in de positie van underdog, maar kon rekenen op de tomeloze inzet van de Limburgers (en dan vooral van de Haspengouwers).

Eens te meer speelde het Limburg-gevoel een rol, wat zich vertaalde in een golf van acties ten voordele van de stoomstroopfabriek van Borgloon. De rest van het verhaal is bekend: tienduizenden Limburgers stemden voor de stoomstroopfabriek.

De overwinning was binnen!

De hoofdprijs in deze wedstrijd was een bedrag van 500.000 euro, een geldsom die voor de restauratie van de fabriek zal aangewend worden. Prioriteit krijgt daarbij de restauratie van schouw en de plaatsing van een nieuw dak op het oudste gedeelte van het stroopfabriek.

Dankzij deze restauratíe wordt de fabriek opnieuw toegankelijk voor toeristen.

Voor de broers Bleus was de overwinning in de Monumentenstrijd een godsgeschenk. Er was niet alleen het bedrag van 500.000 euro, maar bovendíen stond stroop en alles wat daarmee samenhangt wekenlang volop in de belangstelling. Zoveel media-aandacht is in feite onbetaalbaar.

Een reclame campagne van dergelijke omvang zou in normale omstandigheden miljoenen euro’s

De wedergeboorte van de Loonse stroop is nu definitief een feit. Om aan de toenemende vraag naar stroop te kunnen voldoen, waren zware investeringen in nieuw materíaal noodzakelijk. Allereerst was er behoefte aan bijkomende koperen ketels. Bijgevolg werden er drie nieuwe koperen gaarketels met een gezamenlijke inhoud van 10.000 kg geplaatst.

Daarnaast werd ook een nieuwe half-automatische verticale pers in gebruik genomen. Ondanks de gedane ínvesteringen kan het aanbod de vraag nog altijd niet bijbenen.

Erg zwaar tilt de familie Bleus daar niet aan. Het is namelijk niet de bedoeling om van de Loonse stroop een massaproduct te maken, wel integendeel. Kwaliteit krijgt in dit geval de voorkeur boven kwantiteit.

De ambitie is om een stroop te maken waarbij integrale kwaliteitscontrole hand in hand gaat met optimale hygíëne. Bij massaproductie kunnen beide factoren onmogelijk gegarandeerd worden, zodat de keuze welbewust op een bescheidener productie viel. Loonse stroop is en blijft een superieur streekproduct, gestookt naar ambachtelijke gewoonte en met een enorme liefde voor het vak. Dat is kort samengevat de boodschap die de broers Bleus aan de buitenwereld over willen brengen.

Ondertussen dertien jaar later is er al veel gebeurd. Na het winnen van de Monumentenstrijd krijgt de oude stroopfabriek een toeristische invulling. “We geven ze een tweede leven”, zeggen Danny Deneucker en Eric Awouters, burgemeester en eerste schepen. Een plek waar toeristen op een interactieve en belevingsvolle manier ontdekken hoe van fruit Loonse stroop wordt gestookt.

April 2019 is de site gebruiksklaar, verzekert hij. Er komt een onthaalbalie met winkel in streekproducten. Op een loopbrug door de stroopfabriek maken bezoekers kennis met het abc van het stroopproces. Achter een glazen wand kunnen ze zien hoe mensen van de sociale werkplaats De Wroeter op een ambachtelijke manier stroop maken.

Vervolgens komen ze in de Bewaarkamer, het fruitbelevingscentrum. Hier kaderen we de stroop in het breder fruitverhaal. Gezinnen kunnen op een virtuele veilingklok bieden op fruit zoals dat in de veiling gebeurt. Er komt ook een horecazaak die gerechten met streekproducten maakt.

De familie Bleus is terug verhuisd van Borgloon naar de gemeente Wellen. Na meer dan een decennium was de stroopfamilie echter klaar voor een volgend hoofdstuk, en dat zal zich afspelen in Wellen, hun roots. Op het industrieterrein van de gemeente openden ze een nieuwe stroopfabriek, deze keer met winkel én een kleinschalig museum.

We willen groepen en schoolkinderen niet alleen tonen hoe stroop gemaakt wordt. We willen ook onze familie voorstellen, die al sinds 1843 stroop maakt. Daarnaast geven we een kijk op de geschiedenis van het stroopstoken. Daarvoor richten we een ruimte in met een ‘mini-stroopfabriek’, waar we scholen kunnen ontvangen en rondleiden.

De ‘Loonse Stroop’ komt voortaan niet meer uit Borgloon, maar uit Wellen. Omdat de gemeente Wellen ons met open armen hebben ontvangen stoken we tegenwoordig ook een Wellense Stroop.

Iedereen is welkom om de gloednieuwe fabriek te komen bezoeken!

Laten we ook hopen dat de zevende generatie stroopstokers deze mooie en fiere traditie willen verderzetten.